Tekst Puck Brandhoff
Foto IAEA

Het kan voorkomen dat nucleair materiaal gevonden wordt, dat gebruikt kan worden door mensen met kwade bedoelingen. Het is dan belangrijk te achterhalen wat het is, maar ook waar het vandaan komt. Het RIVM deed daarom eind 2021, samen met het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) mee met de internationale oefening Nuclear Forensics. Daardoor is de samenwerking versterkt en zijn we nog beter geworden in het nucleaire speurwerk.

Door deze oefening is de samenwerking tussen de verschillende partijen versterkt en zijn we nog beter geworden in het nucleaire speurwerk.

De oefening

Eens in de 3 jaar organiseert de Nuclear Forensics International Technical Working Group de Collaborative Materials Exercises (CMX). Eind 2021 hebben het radionuclidenlaboratorium (RN-lab) en de Milieuongevallendienst (MOD) van RIVM samen met het NFI aan deze multidisciplinaire internationale oefening meegedaan. In totaal deden er 21 landen mee. Het doel was om vast te stellen welke meettechnieken het beste gebruikt kunnen worden in Nuclear Forensics-onderzoeken en welke nieuwe meettechnieken er in opkomst zijn. En natuurlijk het oefenen met onderzoek aan echt nucleair materiaal, inclusief traditioneel forensische sporen zoals vingerafdrukken en DNA. 

Nuclear Forensics in Nederland

Het kan voorkomen dat er in Nederland radioactief of nucleair materiaal gevonden wordt dat buiten het controlestelsel valt, zoals gestolen materiaal. Dit materiaal kan gebruikt worden door mensen met kwade bedoelingen. In zo’n geval kan de inspectie van de ANVS een strafrechtelijk onderzoek instellen. Het materiaal wordt onderzocht op sporen zoals vingerafdrukken en DNA, en radiologisch en chemisch gekarakteriseerd. Dit onderzoek wordt gezamenlijk uitgevoerd door het RIVM en het NFI. Het vindt  zoveel mogelijk in het radionuclidenlaboratorium van het RIVM plaats vanwege de beschermde omgeving. 

Scenario CMX-7

De oefening draaide om nucleair materiaal dat gevonden was in een appartement van een echtpaar dat een kamer verhuurde aan een student. Een loodgieter had in de kamer van de student flesjes zien staan met daarop een radioactief symbool en de politie gewaarschuwd. De flesjes zijn door de politie in beslag genomen en er is een onderzoek ingesteld. In het kantoor van de student op de campus is aanvullend nucleair materiaal aangetroffen en in beslag genomen. Het echtpaar dat eigenaar was van het appartement werkte bij een cyclotronfaciliteit, de enige plek op de campus waar nucleair materiaal gebruikt mag worden. Van dit materiaal is een referentiemonster genomen. De vraag aan de onderzoekers was om met behulp van nuclear forensics-technieken te bepalen of het nucleaire materiaal uit de kamer en het kantoor van de student afkomstig kan zijn uit de cyclotronfaciliteit. Ook werd gevraagd met behulp van traditioneel forensisch onderzoek de verdachten (het echtpaar en de student) en het materiaal aan elkaar te linken. 

Onderzoek en resultaten

Om het onderzoek zo realistisch mogelijk te maken waren er 3 rapportagemomenten. Er is door het NFI en het RIVM (het RN-lab, de MOD en andere centra) een indrukwekkende reeks aan forensische, chemische en radiologische meettechnieken op de monsters losgelaten met als doel het materiaal te karakteriseren, te vergelijken met het referentiemateriaal, en het aan de verdachten de linken: Röntgenfoto’s van het pakketje, besmettingscontrole, vingerafdrukken, DNA-sporen, analyse van het tape, de fysieke kenmerken, dosistempo, (handheld-)XRF, gammaspectrometriemetingen, SEM-EDX, optische microscopie, XRF, Raman, FTIR, alfaspectrometrie en ICP-MS.

Helaas waren de vingerafdrukken en het DNA kunstmatig aangebracht en hadden ze het transport vanuit de VS niet overleefd. Hierdoor was het niet mogelijk het materiaal te linken aan de verdachten. Wel is door deze oefening de samenwerking tussen de verschillende partijen versterkt en zijn we nog beter geworden in het nucleaire speurwerk.